zondag 16 mei 2010

Memoires van een slecht mens

ISBN10 9025367348

Theo Kars is een slecht mens. Hij heeft zich nooit iets aan zijn ouders of docenten gelegen laten liggen, zat ooit geruime tijd in de gevangenis wegens oplichting van een staatsbedrijf, financierde met het wederrechtelijk verkregen geld een polemisch tegendraads literair tijdschrift (waarvan W.F. Hermans een van de eerste abonnees was), simuleerde heimwee om onder militaire dienstplicht uit te komen, woonde acht jaar samen met twee meisjes, en wijdde de tijd die hij niet aan lezen, schrijven en vertalen besteedde, aan de jacht op erotische en andere zinnelijke genoegens.

Kars, persoonlijke levenscode, hedonisme en non-conformistmische instelling brachten hem voortdurend in botsing met de buitenwereld, een prijs die hij zonder morren betaalde. Tijdens zijn zelfgekozen levenslange isolement stelde hij een uniek vertaaloeuvre samen en publiceerde vele romans.
Wie is Theo Kars?  www.theokars.nl



voorwoord


Je karakter en aard bepalen je leven. Dat betekent niet dat je geen invloed hebt op je lot. Hoe gelukkig of ongelukkig je leven verloopt, hangt af van het zelfinzicht dat je verwerft en de bereidheid te leren van je fouten.


Wat mij bezielt mijn leven chronologisch en onverhuld (dat wil zeggen : in de ik-vorm, en niet in de derde persoon enkelvoud van een autobiografische romanfiguur) te beschrijven is voornamelijk het verlangen vast te stellen en uit te leggen wat mij altijd heeft gedreven en zal blijven drijven. Het gaat er mij in tegenstelling tot Casanova niet zozeer om te vertellen wat ik allemaal heb meegemaakt – veel minder dan hij – en de tijd te verdrijven door mijn belevenissen opnieuw mee te maken, als wel om de ontwikkeling van mijn persoonlijkheid weer te geven. Ik wil niet ‘de geschiedenis van mijn leven’ schrijven zoals hij zijn memoires noemde, maar ‘de geschiedenis van mijn individu’ *. Mijn voornemen is na te gaan hoe ik ben geworden wat ik nu op zevenenzestig jarige leeftijd ben, en te onderzoeken in welke mate ik ben gevormd of beïnvloed door niet door mij geschapen omstandigheden als afkomst, lichaamsgestel en uiterlijk voorkomen. Als ik van huis uit rijk was geweest, zou ik dan op 24 jarige leeftijd wegens een vermogensdelict in de gevangenis zijn beland ? Ik denk het niet, maar ik vermoed wel dat ik door de combinatie van mijn jeugdige overmoed en ongezeglijke non-conformistische instelling op een andere wijze tussen de raderen van de maatschappij zou zijn gekomen. Ik wil nagaan wat het DNA van mijn persoonlijkheid is, bepalen wat de eigenaardigheden zijn waardoor ik mij van alle andere mensen onderscheid.


Wie memoires schrijft, geeft een ooggetuigenverslag van zijn eigen leven. Iedere rechter en advocaat weet hoe onbetrouwbaar ooggetuigenissen zijn, vooral als ze betrekking hebben op gebeurtenissen die lang geleden hebben plaatsgevonden. Ik heb tot mijn zestigste jaar steeds gedacht dat ik een uitzonderlijk betrouwbaar geheugen bezat, en baseerde dit op de vele kleine details die ik mij nog uit mijn prille jeugd herinnerde : op vierjarige leeftijd de aanraking en de geur van de zwarte, grove juchtleren handschoen van de Duitse soldaat die mij troostend over mijn hoofd aaide toen mijn vader bij een razzia werd weggevoerd ; de stroken zilverpapier die uit de laag vliegende bommenwerpers van de geallieerden werden gegooid om de radar van de Duitsers te misleiden ; en de blauwe suikerbietenpap en witte gekookte bloembollen die tijdens de hongerwinter in mijn ouderlijk huis als gerecht werden opgediend. Als ik anderen over mijn kinderjaren vertelde, placht ik uit te leggen dat ik tot mijn dertiende een gehoorzaam jongetje was geweest dat veel las en zelden vocht. Toen mijn oudste zuster mij acht jaar geleden een reeks foto’s uit mijn kindertijd toonde, zag ik dat ik op drie schoolfoto’s die elk in een ander jaar waren genomen, onmiskenbaar een blauw oog had. Dit zette mij aan het denken. Ik herinnerde mij toen pas allerlei voorvallen die aantoonden dat ik als kind lang niet zo gedwee en gezeglijk was geweest als ik , geheel te goeder trouw, mijzelf en anderen had wijsgemaakt. Door deze ontdekking besefte ik dat ik elke herinnering moest controleren door mij weer de gehele periode waaruit de herinnering dateerde voor de geest te halen.


Ik heb mij bovendien gerealiseerd dat mijn herinnering wordt vertroebeld door de autobiografische romans en verhalen die ik heb geschreven. Vrijwel niets in het leven verloopt zo recht toe recht aan dat een weergave daarvan op papier een gesloten geschiedenis oplevert. Ik heb daarom als romanschrijver van de dichterlijke vrijheid gebruik gemaakt gebeurtenissen te rangschikken en te vervormen in het belang van de overzichtelijkheid van de geschiedenis. Verder heb ik bepaalde karaktertrekken van mijzelf en andere figuren geaccentueerd of uitvergroot omdat ik daardoor in staat was een scherper inzicht in die eigenaardigheden te geven. In de loop der jaren ben ik die werken als documenten van mijn leven gaan zien. Door de waarachtigheid ervan werden ze voor mij langzamerhand onwillekeurig de feitelijke waarheid. Ik moet nu proberen de feiten weer van de fictie te scheiden en te achterhalen wat er werkelijk is gebeurd.


Ik weet dat mijn geheugen mij vaak zal bedriegen, en besef dat ik mijn getuigenverslag onwillekeurig zal kleuren. Het enige wat ik daarover kan zeggen is dat ik er naar streef waarachtig te zijn en niets bewust zal vertekenen. Als ik dialogen weergeef, pretendeer ik niet dat het om een letterlijk verslag van een gesprek gaat. Ik sta alleen in voor de teneur ervan en , soms , voor de echtheid van bepaalde bewoordingen.


Alles wat mij is overkomen, zowel het goede als het slechte, dank ik volgens mij direct of indirect aan mijzelf. Dat geldt ook voor de schade die mij is toegebracht door mijn vijanden. Je kiest namelijk je vijanden, net als je vrienden, zelf uit. Door de levenshouding waartoe je besluit, bepaal je ook wie je vijandig gezind zullen zijn. Als gevolg daarvan heeft de tegenwerking die ik van mijn vijanden heb ondervonden, mij nooit met verontwaardiging of haat vervuld. Ik heb geen rekeningen met hen te vereffenen en zal niet uitgebreider op hen ingaan dan voor een goed begrip van mijn leven nodig is.


Over de titel Memoires van een slecht mens hoefde ik niet lang na te denken. Ik was al op negentienjarige leeftijd iemand die van vrienden te horen kreeg dat zij van hun ouders niet met mij om mochten gaan omdat ik ‘verkeerde’ ideeën had. Boudewijn van Houten zou in zijn in 1970 verschenen roman Onze Hoogmoed mij als model gebruiken voor het portret van een innemende, maar duivelse leiderfiguur wiens individualistische, antisociale levenshouding velen in zijn omgeving verderf bracht.


Mijn slechtheid moet ook fysiek bij mij waarneembaar zijn, want mensen die mij in het geheel niet kennen, als douanebeambten en politieagenten, blijken er gebrand op te zijn mij staande te houden. Ik heb daar tientallen voorbeelden van. Zo werd ik in Ibiza-stad ooit op straat door een politieagent aangesproken met de vraag of ik tien jaar eerder in de Via Púnica had gewoond met twee meisjes. Na mijn bevestigend antwoord zei hij ‘Dan wil ik uw papieren zien. Volgens mij is er een bevel tot opsporing en aanhouding van u uitgevaardigd.’


Hij belde mijn personalia door, kreeg te horen dat hij zich vergiste, en liet mij daarna met tegenzin gaan. Een inspecteur van politie in Valencia ging nog verder. Ik bracht door zijn toedoen vijf uur in een politiebureau door omdat hij ervan overtuigd was dat ik een drugshandelaar/ smokkelaar was. ‘Zelfs als ik het niet kan bewijzen, zal ik zorgen dat u Spanje wordt uitgezet,’ verklaarde hij. Ook dit liep goed af, maar alleen omdat ik twee Valenciaanse meisjes kende, wier oom commissaris van politie was.


Wie nu denkt dat ik met deze voorbeelden wil suggereren dat ik alleen de schijn tegen mij heb en eigenlijk wel deug, vergist zich. Ik heb altijd een voorliefde voor personen gehad over wie iedereen schande sprak, voor spelers en overspeligen, voor schrijvers als Casanova en Multatuli, en tegelijkertijd een instinctieve antipathie gevoeld voor hele en halve heiligen als moeder Teresa, majoor Bosshardt en de Dalai Lama, het soort figuren dat door iedereen wordt geroemd om hun belangeloosheid en idealisme. Wel, dat bewijst dat ik niet deug. Ik kan dit zo gemakkelijk beweren, omdat de ethische kwalificaties ‘goed’ en ‘slecht’ net als de esthetische kwalificaties ‘mooi’ en ‘lelijk’ volslagen subjectief zijn : holle woorden die de mensen in staat stellen in het dagelijks leven zonder uitleg iemand of iets af te keuren of te roemen.


Ik heb altijd volgens een zelfontwikkelde code geleefd en mij er nooit om bekommerd hoe anderen of beter : vreemden, over mij oordeelden. ‘Goed’ volgens mijn eigen code betekende heel vaak ‘slecht’ volgens die van anderen, en andersom. Het interesseert mij daarom niet wat voor zedelijk oordeel de lezer over mij velt. Ik ben geen politicus en heb er geen enkel belang bij onbekenden voor mij in te nemen.


Toen ik nadacht over een titel voor deze memoires herinnerde ik mij dat in de jaren zeventig van de vorige eeuw iemand op een receptie bij een uitgeverij mij had verteld dat een bepaalde schrijver (die ik niet kende) enkele minuten eerder tegen hem had gezegd dat ik ‘een slecht mens’ was. Meteen besefte ik dat deze schrijver mij onbedoeld een uitstekende titel had geleverd : zijn morele oordeel over mij zou mijn geuzennaam worden.


* een voetnoot als naschrift : Een voorwoord voor de lezer wordt gewoonlijk door de auteur achteraf geschreven. Dit voorwoord is daar een uitzondering op. Toen ik het schreef wist ik nog niet dat ik ertoe zou besluiten Casanova’s ‘technische’ aanpak over te nemen : de indeling van hoofdstukken die beginnen met een summiere aankondiging van de inhoud ervan.

Geen opmerkingen: