woensdag 23 september 2009

de kunst van het stijlvol onderuitgaan, in nrc.next

september 14, 2009, 6:31 pm Ingedeeld onder: nrc.next

Falen is niet erg. Het hoort bij je ontwikkeling


Mijn mond is kurkdroog en de druk in mijn hoofd neemt toe. Nog vijfentwintig minuten, dan moet ik opstaan, naar voren lopen en mijn verhaal doen voor een publiek van nog geen dertig mensen – dat zijn er genoeg om mijn bloed met een rotgang door mijn lijf te jagen. Ik voel in mijn broekzak. Hij zit er nog, mijn kleine vriend de bètablokker. Ik aarzel, als ik ‘m nú neem, dan begint de pil nog op tijd te werken.


Spreken in het openbaar voelt voor wel meer mensen als een klein beetje sterven. Maar ook minder openbare aangelegenheden zoals solliciteren of een examen afleggen, kunnen een verlammende angst oproepen: faalangst. Maar liefst zestig procent van de bevolking leidt aan sociale angst, een vorm van faalangst, schrijft psycholoog Arjan van Dam in De kunst van het falen. Dat wil zeggen dat meer dan de helft van de mensen dus regelmatig bang is om iets verkeerd te doen. Terwijl die kans nagenoeg honderd procent is: we verspreken ons, maken iets kapot of leveren werk af dat niet perfect is.


Als falen iets natuurlijks is, waarom zijn zoveel mensen er dan huiverig voor? Van Dam: ‘Schaamte speelt een grote rol bij falen, mensen zijn bang te worden buitengesloten.’ Dit impliceert dat falen wordt gezien als iets om je voor te schamen. En dat is maar zeer de vraag.


Ever tried. Ever failed. No matter. Try again. Fail again. Fail better. Deze woorden van de Ierse schrijver Samuel Beckett (1906 – 1989) maken duidelijk dat je ontwikkeling onlosmakelijk is verbonden met falen. Uit onderzoek blijkt dat leren wordt gestuurd door het maken van fouten. Fouten trekken je aandacht en dwingen je na te denken over de stappen die je maakt. Niet voor niets wordt er gesproken over trial and error en niet trial and succes.


Wanneer je faalt – je bent ontslagen of hebt een opdracht verprutst – is dat een kans om je te herpakken en te verbeteren. Niet iedereen beschikt over zo’n veerkrachtige houding. Wat zulke volhouders onderscheidt van de opgevers, is hun visie op intelligentie.


Dit ontdekte de psycholoog Carol Dweck toen ze in de jaren zeventig onderzoek deed naar leergedrag van kinderen. Dweck zag hoe sommige kinderen de handdoek in de ring gooiden als ze een rekensom niet konden oplossen, terwijl andere kinderen het ondanks hun fouten bleven proberen. Dweck ontdekte dat opgevers intelligentie als een vaststaand gegeven zagen, terwijl de doorzetters intelligentie zagen als een eigenschap die verder te ontwikkelen is.
Vervolgens ontdekte Dweck dat deze groepen verschillende doelen stellen: mensen die intelligentie als een vaststaand gegeven zien, richten zich vooral op het leveren van een prestatie. Mensen die intelligentie zien als iets dat kan groeien, stellen vaker leerdoelen waarbij het gaat om het ontwikkelen van vaardigheden. Deze mensen gebruiken hun fouten om zich verder te bekwamen.


Wanneer je het maken van fouten aanvaardt, geef je jezelf de gelegenheid vertrouwen in je eigen kunnen op te bouwen. Je wordt bovendien weerbaar wanneer je af en toe flink onderuit gaat, omdat je in de meeste gevallen uiteindelijk gewoon weer op je voeten terecht komt en ontdekt dat je wel tegen een stootje kunt.


Daar komt bij dat een fout minder erg is wanneer je niet gericht bent op het oogsten van waardering. Die focus op leren heeft nog een ander voordeel. Van Dam werkte mee aan een onderzoek waarin hij werkzoekenden workshops gaf. In de ene workshop lag de nadruk op prestatie: welk succes heb je behaald? In de andere workshop draaide het om leren: wat heb je geleerd? De leergroep bleek harder naar een baan te zoeken en minder uitstelgedrag te vertonen dan de prestatiegroep. Na een paar weken had 33 procent van de leergroep een baan gevonden, van de prestatiegroep slechts tien procent. ‘Mensen die op hun eigen ontwikkeling gericht zijn presteren beter,’ aldus Van Dam.


Een ander onderzoek, ook weer door Dweck, laat zien wanneer falen een constructieve of een destructieve uitwerking heeft. Twee groepen kleuters kregen een tekenopdracht. De kinderen uit de eerste groep kregen te horen dat ze een goede tekenaar waren. De tweede groep dat ze goed getekend hadden. Vervolgens kregen ze nóg een tekenopdracht waar ze kritiek op kregen. Daarna werd de kinderen gevraagd of ze morgen weer gingen tekenen en of ze hun fouten zouden verbeteren. Kinderen die een compliment over hun talent hadden gekregen waren minder geneigd hun fouten te verbeteren en hadden minder zin om de volgende dag weer te tekenen. De kinderen die gecomplimenteerd waren met hun vaardigheden, hadden veel minder last van de kritiek: ze waren meer bereid aan de kritiekpunten te werken.


Wezenlijk verschil tussen de twee groepen is de mate waarin het succes en het falen persoonlijk gemaakt wordt. Hoe persoonlijker, hoe moeilijker het is om falen in iets constructiefs om te zetten. Om succesvol te falen, is het dus beter dat je je niet teveel identificeert met wat je doet en kunt. Een ideale toestand hierbij heet equanimity, dit wordt onder meer in het Boeddhisme nagestreefd. Equanimity is een staat van kalmte waarbij je niet verstoord wordt door negatieve, maar ook niet door positieve gebeurtenissen. Zowel het maken van een fout als het boeken van succes laat je simpelweg Siberisch.


Helaas is de weg naar verlichting een lange. Er zijn gelukkig ook andere manieren waarop je jezelf kunt oefenen in de kunst van het falen. Ten eerste helpt het wanneer je je leven een beetje gedifferentieerd ingericht hebt. Dat je naast je werk ook andere activiteiten ontplooit, in vriendschappen, vrijwilligerswerk, sport. Voor een workaholic is een fout tijdens haar werk zeer waarschijnlijk vele malen catastrofaler dan voor haar collega die traint voor de marathon en die haar kind van de crèche moet halen. Een blunder op één terrein wordt in perspectief gezet wanneer je nog andere rollen hebt om in uit te blinken.


De kunst van het falen behelst ook dat je gracieus en stijlvol onderuit gaat. Dat doe je door je niet te laten overmannen door negatieve emoties en om jezelf te lachen. Humor is bovendien een doeltreffend middel om te voorkomen dat je je bovenmatig identificeert met je eigen fouten. Wanneer je om jezelf lacht, neem je automatisch een beetje afstand.


Terug naar mijn dertigkoppige publiek en de bètablokker die brandt in mijn broekzak. Ik roep mezelf tot de orde en zet de kunst van het falen nog eens snel op een rij. Áls ik in gehakkel verval en mijn praatje een mislukking wordt, wil dat niet zeggen dat ík een mislukking ben – falen is niet persoonlijk. Wanneer er iets misgaat, kan ik daarvan leren voor een volgende keer. En, belangrijk, het gaat er niet om bewondering te oogsten, maar om mezelf te bekwamen in het spreken in het openbaar. Mocht ik in het ergste geval toch beginnen te blunderen, dan houd ik mijn emoties onder controle, en maak ik een grap over mezelf. Zo simpel is het. Dan peuter ik toch snel het pilletje uit het plastic en stop het in mijn mond. Ik wil best afgaan, maar dan wél graag met een ontspannen glimlach op mijn gezicht.

Geen opmerkingen: